‘de Dogtroep’
2e in het drieluik inspiraties. Dit is het tweede deel in het drieluik over mijn theaterinspiratoren, in ieder deel beschrijf ik een theatermaker, -groep of -stuk, welke me blijvend heeft geïnspireerd. In mijn vorige blog beschrijf ik de noodzaak tot inspiratie en theatermaker Jozef van den Berg. Dit deel gaat over ‘de Dogtroep’. Er is veel over de Dogtroep en hun werkwijze geschreven: dat ze theater weer toegankelijk wilden maken voor een grote groep mensen, dat in de beginjaren iedereen alles moest kunnen van timmeren en zagen tot performen. Of dat de cue’s vast stonden, maar dat daarbinnen alle ruimte was voor de eigen invulling van de performer (impro?). Wil je hier meer over weten, dan raad ik je aan om ze even te googelen, o.a. op Wikipedia staat een heel aardig artikel. In deze blog beschrijf ik mijn beleving en waarom de Dogtroep mij blijvend inspireert. De eerste keer dat ik de Dogtroep zag, was ik mee genomen door mijn ouders. Het was in het midden van mijn puberteit. Ik zat op een harde tribune met voor mij een soort kanaal. Zoals zoveel voorstellingen van de Dogtroep was ook deze op locatie. Wat er voor mijn ogen afspeelde was een spektakel van vuur en water, veel water en verder licht, rook, grote kostuums en kranen. Alles ging de hoogte in of kwam van onderop tevoorschijn. Het doet me nu denken aan de film ‘Waterworld’ met Kevin Kostner; net zo veel katrollen en net zo weinig verhaal. Maar een indruk achterlaten deed het wel. Later zou ik nóg een voorstelling van hen zien, ditmaal in Carré. Ook veel spektakel, met onder andere een muur van planken die in elkaar stort, maar toch minder dan die eerste voorstelling die ik zag. Zoals Harrie Jekkers zingt; “Zo mooi wordt het nooit meer, zoals die allereerste keer!” De Dogtoep maakte theater dat je als toeschouwer een gevoel van vrijheid gaf. Dat gevoel van vrijheid (van expressie) heeft vooral ruimte nodig. Een klassiek theater is dan al snel toch een beetje een gevangenis. De makers leken dit ook gevoeld te hebben, want boven Carré uit toornde de bovenkant van een enorme slinger die uit de pendule van een reus gejat leek. Alsof de voorstelling wilde uitbreken uit de conformiteit van een klassiek theater. Het abstracte beeldende karakter van de voorstellingen maakte dat ik als toeschouwer zelf de verschillende prikkels, geluiden en beelden om kon vormen tot een lineair verhaal. Alsof je een stapel puzzelstukjes krijgt die je alle mogelijkheden biedt om om het even welke puzzel te vormen. Die toeschouwerbeleving, dat gevoel van vrijheid en de hyperfocus die dit proces met zich mee bracht, gaven me een plezierige beleving; een kick. Het is die kick die ik als toeschouwer weer ervoer bij voorstellingen van mimegroep Bambie, Galili dans, Jan Fabre, of goed doordachte straattheater performances of clownerie. Wat ik bijzonder knap vind is dat de Dogtroep met zeer abstract theater toch tienduizenden bezoekers trok. Het bewijst dat abstract theater dus helemaal niet per definitie ontoegankelijk hoeft te zijn voor ‘de massa’ en toch wordt het bijna niet geprogrammeerd in mijn woonomgeving. Jammer, want dit zijn de type voorstellingen waar ik juist als toeschouwer behoefte aan heb. De Dogtroep heeft mijn smaak zeker gevormd; een voorliefde voor rauw, beeldend, ongepolijst, abstract en performance theater waarbij samenhangende tekst ontbreekt. Soms kan ik wat afgeven op technisch, bijna rigide geregisseerde choreografieën, ingestudeerde improspelvormen, strakke mise-en-scène of zang welke naar diezelfde technische perfectie streeft. En vooral de mate waarin dit kritiekloos applaus ontvangt. Een reden ligt wellicht in mijn onvermogen om zelf iets te maken wat geïnspireerd is op de Dogtroep. Het is lastig om iets concreets te doen met de overweldigende inspiratie die de Dogtroep mij geeft. Om iets te maken in die stijl heb je al snel een loods met spullen, gereedschap, lasapparatuur, vaklieden, kunstenaars etc nodig. Dat heb ik niet en daarbij is de speeltechniek van abstract theater ook nog een behoorlijke drempel voor de meeste amateur spelers. Vraag een speler maar eens om een echte bij te spelen, een gebakken eitje of helemaal los te gaan in vraatzucht. Het kost vaak veel moeite om spelers zover te krijgen om die grenzen over te gaan en als die beslecht zijn, geeft het ze zeker niet altijd een goed gevoel. Je moet jezelf er immers soms heel ‘lelijk’ voor durven maken en je kan het niet ‘een beetje’ doen, want dat zie je direct. Het meest abstracte dat ik zelf ooit heb gespeeld, was een performance voorstelling genaamd ‘de legendarische kraak’. Er was een omgeving neergezet met een huiskamer, een slaapkamer en een toilet. In de hoek was een DJ bezig met een soort repeterende minimal music van geluidsfragmenten. Op kubussen om het decor heen stonden twee koperblazers die mee-improviseerden op de geluiden van de DJ. Verspreid stonden enkele oude tv’s met ruis op het beeldscherm en alles was wit; witte wijnfles, witte tafel, wit bed en in het wit geklede en geschminkte acteurs. Een collega studente van mijn opleiding en ik zelf handelen synchroon, in een strak metrum in het decor. We aten, keken tv, copuleerden, sliepen, lazen de krant, gingen naar de wc en herhaalden de hele riedel. We hadden alleen die middag even geoefend, maar het meeste ontstond eigenlijk al improviserend. Verder word ik nog steeds enthousiast als ik met decors de lucht in kan of ergens iets kan doen met een schimmendoek, een deur of luik. Ook een ruime omgeving met zaagmachines, hout, ijzer en ander oneindig materiaal prikkelt mijn fantasie. Dan zie ik de materialen als een 3d film in elkaar passen tot een voorstelling: de katrollen, kranen, koperblazers, wielen, water en het vuur. Dan moet er epische muziek aan en wil ik een tekentafel, een stolp om me heen en oneindig veel tijd. Filmpje zien? Klik even hier
1 Opmerking
|
Details
FulcoFulco is theaterdocent en impro speler Archives
Oktober 2024
Categories |